Wat is de onderbouwing van het beleid: strippen?
In Nederland wordt op veel plekken ‘strippen’ aangeboden na de uitgerekende datum. Bij strippen worden door middel van een inwendig onderzoek, de vliezen losgemaakt van de baarmoedermond. Hierbij komt prostaglandine vrij, wat kan leiden tot het begin van de baring. Strippen wordt aangeboden in de hoop dat de baring eerder begint dan het uit zichzelf zou beginnen en is dus in feite een vorm van inleiden (Wickham, 2021).
Het voordeel van strippen kan zijn dat het mogelijk de baring eerder op gang brengt. Sommige zwangeren hebben ook baat bij strippen omdat het rust geeft om ‘iets te doen’, omdat het afwachten na de uitgerekende datum soms stressvol kan zijn. De mogelijke nadelen van strippen zijn: kans op infectie (komt niet helder naar voren uit de onderzoeken), per ongeluk breken van de vliezen. Strippen kan pijnlijk zijn, zorgen voor ruim bloedverlies (de Miranda et al., 2006) en kan zorgen voor beginnende weeën die niet doorzetten, waardoor de zwangere niet goed kan slapen en/of moe wordt.
Hieronder worden twee onderzoeken besproken:
- Uit een Nederlands RCT uit 2006 (de Miranda et al.) blijkt dat strippen de kans op een zwangerschap van 42 weken verkleind. 742 zwangeren werden ingedeeld in twee groepen: de ene groep werd vanaf 41 weken zwangerschap elke 48 uur gestript, de andere groep niet.
- 68% van de zwangeren in de groep die gestript werd beviel spontaan voor 42 weken in vergelijking met 54% in de groep die afwachtte. In beide groepen kwam naar voren dat 6 zwangeren gestript moeten worden om te voorkomen dat 1 zwangere de 42 weken zwangerschap gaat halen. Dit geldt zowel voor nullipara als voor multipara.
- Er bleek uit dit onderzoek geen verschil in complicaties bij moeder en kind.
- Een Cochrane-review van Finucane et al. (2020) bekijkt 40 onderzoeken naar strippen. Zij geven aan dat de bewijskracht niet van hoge kwaliteit is.
- 59,8% van de zwangeren bevalt spontaan zonder strippen, 72,3% van de zwangeren bevalt spontaan met strippen.
- In de groep zwangeren die niet werd gestript, werd 31,3% ingeleid in vergelijking met 22,8% van de zwangeren die wel werden gestript. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat een zwangere op een zeker moment (bijvoorbeeld bij 42 weken) kiest voor een inleiding.
- Uit het onderzoek van Finucane et al. (2020) kwam naar voren dat strippen niet meer kans gaf op een spontane vaginale baring. Dus na het strippen werd er wellicht minder vaak ingeleid, maar werden er vaker alsnog later in de baring interventies ingezet. Er werd geen verschil gevonden in complicaties of sterfte bij moeder en kind. Strippen geeft dus niet per se betere uitkomsten.
De conclusie van de onderzoekers was dat strippen mogelijk effectief is in het op gang brengen van de baring. Hierbij is de bewijskracht van lage kwaliteit en is er geen helder onderzoek bij welke termijn en hoe vaak er moet worden gestript om tot dit resultaat te komen: dit verschilde namelijk in de verschillende onderzoeken.