5. Wat is beter, een injectie of druppels of micellair vitamine K?
Omdat late VKDB zo zeldzaam is, zou je voor een RCT zo’n 1,4 miljoen baby’s aan twee verschillende toedieningsregimes moeten onderwerpen (Cornelissen,1997). Om die reden zijn vrijwel alle onderzoeken naar de effectiviteit van vitamine K observationeel, waarbij bijvoorbeeld binnen een land of tussen landen gekeken wordt naar verschillende uitkomsten over verschillende tijdsperioden. Bijvoorbeeld: je kunt de VKDB-cijfers vergelijken in periodes waarin landen geen vitamine K gebruikten, waarin ze verschillende orale schema’s gebruikten, en waarin de vitamine K-injectie standaardzorg werd. Voor wie hier meer over wil weten: op Evidence Based Birth staat een uitgebreide waarin manier van toediening vergeleken wordt met uitkomsten. Hieruit blijkt dat landen waar een vitamine K-injectie standaard is, vrijwel geen late VKDB meer rapporteren.
Er zijn nog een aantal interessante onderzoeken naar de effectiviteit van verschillende toedieningsmethoden voor vitamine K:
Injectie in vergelijking met geen vitamine K
Uit een systematische review van vier observationele studies blijkt dat één toediening van 2 mg intramusculaire vitamine K (vitamine K-injectie), het risico op late VKDB verlaagt in vergelijking met het niet toedienen van vitamine K. Het relatieve risico van 0.02 zou betekenen dat het toedienen van intramusculaire vitamine K de kans op late VKDB verkleint van ongeveer 1 geval per 11.000 naar ongeveer 1 geval per 550.000. Omdat deze onderzoeken alleen observeren en daardoor alleen verbanden kunnen zien in plaats van oorzaak/gevolg, is de bewijskracht echter laag (Sankar et al., 2016).
Injectie in vergelijking met micellair vitamine K
- De effectiviteit van micellaire orale vitamine K is alleen onderzocht in vergelijking met het intramusculair toedienen van vitamine K. Meerdere doses orale vitamine K werkten niet minder dan een eenmalige intramusculaire vitamine K-toediening (Sankar et al., 2016). Ook uit ander onderzoek bij ongeveer 700.000 bevallingen bleek geen verschil in risico op VKDB (Busfield et al., 2007).
- In Australië is een surveillancestudie uitgevoerd tussen 1993 en 2017 naar de effectiviteit van intramusculaire en micellaire orale toediening van vitamine K. In deze periode zijn 42 gevallen van late VKDB vastgesteld. Hiervan hadden maar acht baby’s een vitamine K-toediening gehad: zeven intramusculair en één oraal. De andere baby’s hadden geen extra vitamine K gekregen. Gemiddeld kwam late VDKB bij 0,61 baby per 100.000 pasgeborenen voor (Zurynski, Grover, Jalaludin & Elliot, 2017).
- Uit een onderzoek naar de effectiviteit van drie orale doses vitamine K in een micellaire oplossing bij bijna 500.000 baby’s blijkt het volgende: late VKDB kwam in dit onderzoek bij vier baby’s voor. Alle vier baby’s hadden ongediagnosticeerde cholestase. Alle vier hadden echter één of meerdere van de drie doses vitamine K gemist (Laubscher et al., 2013).
Druppels vitamine K (huidige beleid in Nederland) in vergelijking met injectie
- De effectiviteit van vitamine K-toediening bij baby’s met galgangatresie is onderzocht in Nederland en Denemarken. VKDB kwam voor bij 1 van de 13 baby’s die wekelijks oraal 1 mg vitamine K kregen en bij 1 van de 10 baby’s die eenmalig intramusculair 2 mg vitamine K kregen. Hieruit blijkt dus geen verminderde werking van het toedienen van orale vitamine K ten opzichte van intramusculaire vitamine K. De onderzoeksgroep was alleen klein, omdat deze aandoening zeldzaam is. Dit maakt de bewijskracht van de studie laag (Hasselt et al., 2008).
Er was nog meer onderzoek naar de effectiviteit van ‘klassieke’ orale en intramusculaire vitamine K toediening bij baby’s met galgangatresie in Nederland en Denemarken. In dit onderzoek kwam VKDB significant vaker voor bij baby’s met galgangatresie die orale toediening kregen, dan bij intramusculaire toediening. Het onderzoek suggereert bovendien dat VKDB na intramusculaire toediening minder vaak leidt tot hersenbloedingen. In dit onderzoek werd alleen een oraal regime onderzocht van 1 mg op de eerste dag na de geboorte, gevolgd door een dagelijkse dosis van 25 of 150 microgram vanaf dag 8 (Witt et al., 2016). Dit is een aanmerkelijk lagere dosis dan onderzocht door Hasselt et al. (2008), en dan in het RIVM-advies in 2021. Ook in dit onderzoek was de onderzoeksgroep klein.
